• Nederlands
    Engels
  • gemakkelijk, moeiteloos, vlot {bn.}effortless 
  • gemakkelijk, moeiteloos {bw.}easily 
    effortlessly 
  • allicht, gemakkelijk, met gemak {bw.}easily 
    readily 
  • doelmatig, gemakkelijk, geschikt, gepast, passend {bn.}convenient 
    handy 
    opportune
    advantageous 
    comfortable 
    useful 
  • comfortabel, gemakkelijk, geriefelijk, gerieflijk, welbehaaglijk {bn.}comfortable 
  • licht, makkelijk, gemakkelijk, vlot {bn.}easy 
    facile 
    light